‘Ik geloof dat ik beter word’, zegt een lotgenoot. Ze heeft dezelfde diagnose als ik: uitgezaaide leiomyosarcoom. We hangen beiden aan een infuus in de kliniek waar ik mijn complementaire protocol volg. Ik ben geneigd te denken dat haar overtuiging haar aangepraat is door de vele zelfhulpboeken die zij leest en mindset guru’s die zij volgt. Maar ik wil wegblijven van oordelen. Gelooft zij dit écht? De angst in haar ogen vertellen mij wat anders. Is dit geloof haar drijfveer om alles te doen om de ziekte te verslaan? Is dit dé manier? Say it till you believe it? Het zo vaak zeggen dat je erin gaat geloven? Een schijnwerkelijkheid creëren?
Of werkt het wel? Want deze vrouw is een veteraan. Zij leeft al meer dan tien jaar met deze kanker. Uitzonderlijk! Zij heeft alle fases doorlopen en zit nu al een tijd in de palliatieve fase. Ik kan mij dan heel goed voorstellen dat, als je er zo lang mee rondloopt, je de neiging hebt om te geloven dat je beter wordt. Naast de vele vraagtekens bewonder ik haar doorzettingsvermogen en optimisme en misschien ben ik ook een tikkeltje jaloers dat ik zelf dat gevoel niet heb: genezen van mijn ziekte. Dat is namelijk wat zij bedoelt met ‘beter worden’. Daar ben ik te nuchter voor. Haar overtuiging voelt als een ontkenning. Daarvoor weet ik teveel over deze ziekte. Daarvoor is mijn neus te vaak op de feiten gedrukt met het zien van mijn CT scans en de aanhoudende pijn in mijn rug. Gebeurt in je hoofd iets anders dan in je lijf, dan veroorzaakt dit kortsluiting. Het is beter om niets te denken en te leven van dag tot dag, Bewust te leven.
Toch was het confronterend om de afgelopen drie weken de foto’s te zien die vrienden en familie me doorstuurden van mijn gezicht op billboards. De tv-spotjes, de paginagrote advertenties in landelijke dagbladen. ‘Ongeneeslijk. Niet uitbehandeld.’, stond er in koeienletters bij. Van toepassing op mij en vele anderen. Natuurlijk, helpen bewustzijn te creëren was het doel – en dat is vast en zeker gelukt, maar het is een dubbel gevoel. Naast het etiket kanker waar ook nog het label ‘dood en verderf’ aan hangt, hebben we de labels palliatief, soms terminaal en nu ongeneeslijk. Het kost me al moeite om recht overeind te blijven staan met de ziekte, de labels zorgen voor meer gewicht. Waarom dan toch bewust de spotlights zoeken? Het voelt als een plicht, een purpose voor mijzelf, voor lotgenoten, voor anderen die in de schaduw blijven, voor degenen die er niet meer zijn. Om het verhaal te vertellen zodat anderen het weten
‘Geloof jij dan niet dat je beter wordt?’ Ze klinkt verbaasd. Haar vraag doet mij denken aan de worden van dokter Trum in mijn boek ‘Leven in termijnen’: ‘Ik doe dit al vijfentwintig jaar en heb wonderen gezien. Vandaag heb ik afscheid genomen van een man die vijf jaar in behandeling is geweest en nu genezen is. In het begin dachten we dat hij een paar maanden zou hebben. Daarom praat ik niet over kansen, maar over een wonder. Misschien bent u wel een wonder.’
Dat zou mijn moeder beamen. Wekelijks roept zij dat ze een sterk gevoel heeft dat een wonder gaat gebeuren. Geloof ik in wonderen? Achteraf kan ik soms het gevoel hebben dat iets zo onverwachts gebeurt dat het een wonder lijkt, maar ik heb nooit gehoopt op wonderen. Ik geloof in de kracht van positief denken. Ik geloof in het hebben van een reden om mijn bed uit te komen. Ikigai! Ik geloof in regie hebben over mijn eigen leven. In het maken van eigen keuzes. In zelf sturen in plaats van door artsen of de ziekte gestuurd worden. Ik geloof dat het mogelijk is om de kanker te vertragen of te bemoeilijken. Ik geloof dat wij boven onszelf uit kunnen stijgen en veel meer kunnen dan wij denken. Ongeacht de omstandigheden. Dat ik een boek in een zeer korte tijd heb geschreven in deze situatie is misschien wel zo’n wonder. Vooral omdat ik wel dertig jaar daaraan heb gedacht.
Ik hoor mijzelf antwoorden: ‘Ik geloof dat ik nu al beter ben. Want ik heb nu al zoveel van mijzelf geheeld dat het met mij nu als mens beter gaat dan een jaar geleden. Ik voel mij nu een heel mens. De ziekte heb ik omarmd. We strijden niet met elkaar. We leven met elkaar. Ik zeg ook nooit dat ik ziek ben maar dat ik een ziekte heb.’
Wat ik wel wil geloven is dat ik langer zal leven.’ Maar langer dan wat of wie? Dan de statistieken? Dan mijn lotgenoten? Is dat belangrijk? Móet ik het geloven, hopen of wensen? Mijn hele leven heb ik bij alles wat ik ondernam het rotsvaste geloof gehad dat het mij ging lukken en dat pakte in 99% van de gevallen goed uit. Ik smeedde mijn eigen pad en benaderde alles eclectisch, 360 graden. Nu doe ik dat ook in mijn benadering van en omgaan met de ziekte en met mijzelf. Van de statistische levensverwachting van dertig maanden die ik destijds kreeg voorgeschoteld, zijn er inmiddels 25 verstreken. Wat betekent dit voor mij?
Maandag 22 januari heb ik een PET scan. Met isotopen suikerhoudende radioactieve vloeistof is in mijn lijf te zien waar kanker schuilt. De plekken lichten als kerstlampjes op. Deze uitslag zal mijn leven de komende tijd beïnvloeden. Wederom een nieuwe termijn. Wordt het niet eens tijd dat ik mijzelf toesta om volmondig en met overtuiging te zeggen: ‘ik geloof dat ik met deze kanker toch langer kan leven dan voorspeld is’? Niet laten afhangen van een uitslag?
Recente reacties